dinsdag 29 maart 2011

Hoop doet leven, maar soms is hoop niet goed genoeg.

Gisterenavond om acht minuten over elf ging mijn mobieltje, ik had net mijn benen binnen mijn bed getrokken voor wéér een nacht vechten tegen slapeloosheid en rare dromen. Rare tijd voor telefoon.
"Met Leo", nam ik met mijn meest vriendelijke stem op.
"Leo? Je spreekt met de moeder van Lorenzo*"

Lorenzo. God wat zou ik een paar jaar geleden graag een relatie met hem zijn begonnen. Ik kende geen gastvrijer, liever, eerlijker jongen dan hem, zelfs al voor mijn fiasco relatie in de Pijp. God wat was het fijn bij hem te zijn, wat konden we samen genieten liggend in elkaars armen bij hem thuis op de bank, in zijn huiskamer, luisterend naar goede muziek met een lekker glas rode wijn op het tafeltje voor ons.

God, wat was ik gek op hem. En dat ben ik steeds gebleven. Zijn gevoelige persoonlijkheid, de manier waarop hij me kon troosten toen ik hem had verteld van de terminale ziekte van mijn zoon, de liefdevolle manier waarop wij de liefde bedreven. Ik hield van hem. Hij was de steun en toeverlaat als hij thuis was. De deur stond altijd voor me open, als hij niet vloog. Hij was purser bij een van 's-werelds grootste luchtvaartmaatschappijen. Lorenzo was mijn prins op het witte paard. Ik hield van hem.

We praatten veel en hoe meer we van elkaar wisten, hoe meer we van elkaar leken te gaan houden. Onze vriendschap loopt als een rode draad door de voorbije 10 jaren heen, en geregeld gaven we naar elkaar aan dat we weliswaar nog niet aan een relatie toe waren - hij depressief over zijn zware baan en zijn hiv, ik bezig met mijn scheiding en mijn gezin. Als we wèl aan een relatie toe zouden zijn - vonden we van elkaar - dan zouden we die relatie met elkaar willen hebben.

Er was ongeveer niets wat ik niet zou kunnen verdragen, op één ding na. Hij gebruikte, wanneer hij depressief was, wat al te gemakkelijk teveel drugs. En ik veroordeelde hem niet, wie zou ik zijn om dat te doen? Ik heb me er zelf alleen maar tegen kunnen verzetten door het feit dat ik kinderen heb die ik op een gezonde manier wilde zien opgroeien.

De enige die Lorenzo's moeder heeft gebeld, was ik. Juist door de manier waarop hij al die jaren over mij heeft gesproken. Vol liefde. Ik had geen idéé dat zij überhaupt van mijn bestaan wist. De laatste maanden was Lorenzo clean. Hij woonde weer op zichzelf en er werd opnieuw misbruik gemaakt van zijn zwakte en gastvrijheid. Dat deed bij hem de emmer overlopen en hij overleefde het ook niet meer.

Waarom heb ik hem zo lang niet gebeld? Waarom heb ik niet eens geïnformeerd hoe het nu met hem ging? Omdat ik zelf te depri en kwetsbaar was? Misschien ben ik nog niet klaar voor een relatie. Maar God weet dat ik die zou willen en wie ben ik dat ik hem zo op me liet wachten?

Als ik had gebeld, had ik geweten hoe het hem verging, dat hij goed bezig was, dat - nu bleek hoe serieus hij van zijn kant is geweest - we het op zijn minst samen hadden kunnen proberen.

Verdomme Lorenzo! Ik zal je nu altijd moeten missen. En Verdomme Lorenzo! Ik voel dat ik tekortgeschoten ben. Dat is onvergeeflijk. Je gaf me je vertrouwen, je hebt gevochten, en ik heb het niet op tijd gezien. Hoe stom kon ik zijn. Het spijt me. Het spijt me meer dan ik zeggen kan.

Dag mooie, lieve, warme knul van me! Met die melancholieke diepe blik in je ogen waarin ik kon verdrinken. Rust zacht. Ik zal altijd trots op je zijn en je in mijn hart dragen, nooit zal ik je vergeten.
Intussen blijft er niets anders over dan mijn knapzak oprapen. Mijn tranen de vrije loop laten en toch maar weer verder gaan.

* Uit piëteit met de familie heb ik de naam veranderd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten